Broederschap tussen levenden en gestorvenen
Bastiaan Baan

30 april 2014 | Na het sterven en verder

Bastiaan Baan

schilderij Mieke Fielmich

Verbondenheid met gestorvenen is in deze tijd een vraag, in vroegere culturen was het een vanzelfsprekendheid. Tot ongeveer twee eeuwen geleden waren samenlevingen verbonden met gestorvenen. Dit contact was een doorslaggevende cultuurfactor. Dat is te zien in de zogeheten dodenboeken uit Egypte en uit Tibet, in de voorouderverering en aan cultuurgoed dat we in musea kunnen bekijken, zoals mummies.
Nu is het geen cultuurfactor meer. Voor het eerst staan de gestorvenen in de kou, collectief. Men doet alsof ze er niet meer zijn, men sluit ze buiten.  Ik mag op deze bijzondere plaats een lezing houden, een plek waar wel een bewustzijn van en een cultuur voor de gestorvenen is. Hier is zorg voor stervenden en gestorvenen. Ik koester een stille hoop dat er in deze constellatie aan verder gewerkt kan worden.

We kunnen ons afvragen hoe we dat dan doen, broederschap met gestorvenen cultiveren? En hoe zij dat doen? Is er verschil tussen pas-gestorvenen en degenen die zijn thuisgekomen in die andere wereld?  Al vanouds werd de sterfdag ‘dies natalis’ genoemd, de ‘geboorte-dag’. De pasgestorvene is als een pasgeboren baby. Kort voor zijn onverwachte sterven schreef een vijftienjarige een gedicht:

Twee geweven handen
ontvouwen zich als twee vleugels.
Een onverklaarbaar licht.
Vreugdekreten, ongehoord:
ongeboren wezen.
Afgezonderd mens zijn,
hulpeloos geplant.

Er spreekt een aanvoelen uit van wat er stond te gebeuren.

Een pasgestorvene is met al zijn vezels verbonden met ieder die in zijn leven, zowel ten goede als ten kwade, een rol speelde. De gestorvenen kunnen in de eerste tijd na hun overlijden over de schouder meekijken, signalen geven.

Een collega had geldzorgen en was van plan zijn viool te verkopen om brood op de plank te krijgen. ’s Nachts stond zijn pasgestorven vader voor hem en zei op zijn karakteristieke wijze: ‘Je laat het!’. Een dag later kwam er uitkomst in de financiële problemen. De gestorvene stuurde bij vanuit een ander inzicht in de situatie.  Dit duurt een ‘gestorvenen-jaar’, een periode van verbonden-zijn bij de gratie van het terugkijken op het eigen leven. Als de gestorvene dat voorbije leven heeft kunnen loslaten kan hij naar een ander gebied opstijgen.

Voor recent gestorvenen is het aanknopingspunt het lief en leed wat gedeeld is, uit het dagelijks leven gegrepen. Dit kan gebeuren vanuit een aantrekkingskracht, zowel vanuit een liefde-relatie, als vanuit de hindernissen die je samen had. Herbert Hahn, een jonge leraar op de eerste Vrije School in Stuttgart, kwam bij Rudolf Steiner n.a.v. ervaringen met zijn overleden vader. De herinnering hoe zijn vader hem op zijn 15een zakhorloge had gegeven vormde de verbinding. Rudolf Steiner zei: ‘Juist door sterk gekleurde ervaringen kan contact ontstaan. De gestorvene schildert vanuit de andere zijde mee.’  Op dit gebied zouden we  als het ware expressionisten moeten worden.

Hoe concreter de verbinding bij leven was, des te concreter de verbinding na het sterven kan worden. We kunnen dicht bij huis beginnen.  Een werkster vertelde hoe zij na het sterven van haar stiefvader met hem omging. Aan het einde van de dag nam ze zijn foto en praatte tegen hem. ‘Dag stief, hoe gaat het nu met jou? Weet je nog van toen en toen?’ Nadat ze enkele herinneringen had opgehaald,vertelde ze hoe het met haar ging. Ze droomde elke nacht dat ze een berg op klom, naar een kasteel. Ze wandelde naar binnen en kwam in de eerste zaal, waar mensen zaten die als van was leken. In de tweede zaal was het leeg. In de derde zaal vond zij haar stiefvader, springlevend. ‘Je bent toch dood?’ ‘Nee, waar ik ben, bestaat de dood niet’. Dan aten en dronken ze samen. Zo ontstond een onbekommerd zoeken, vanuit kleurige, levendige herinneringen.

Rudolf Steiner zei: ‘Wat ons na aan het hart lag, kleurt de gedachte zo, dat het op het moment van inslapen naar de overledene toestroomt’. Dat vraagt om een actieve ontvankelijkheid, zonder vooroordeel. Zowel activiteit als ontvankelijkheid zijn nodig om een begin te maken, in een pendelslag tussen nabijheid en distantie.

Friedrich Rittelmeyer droomde een paar jaar na de dood van Rudof Steiner, dat hij in een tunnel aan het hakken was met een hamer. Dan hoort hij vanaf de andere kant ook kloppen. Steiner spreekt: ‘Volhouden, Rittelmeyer, ik kom van de andere kant‘.

De ontvankelijke zijde kunnen we herkennen bij de predikant J.F.Oberlin (1740-1826), die in de woestenij van het ‘Steintal’ in de Vogezen een gemeente probeerde op te bouwen. Zijn werk is ondenkbaar zonder zijn ‘Geistes-Ehe’. Hij is 16 jaar lang gelukkig getrouwd, als zijn vrouw bij de geboorte van hun negende kind een voorgevoel heeft en afscheid van hem neemt. Hij is vertwijfeld als zij een paar dagen later sterft. In die opengebroken stemming hoort hij na negen dagen: ‘Ik zal om je heen zijn’. Dit was het begin van een geestelijk huwelijk van negen jaar. Iedere nacht om drie uur, op een vast tijdstip, wekt ze hem, door zijn pink aan te raken. Negen jaar lang duurt deze intensieve verbinding. Overdag is hij heel praktisch bezig, helpt aardappelvelden te ontginnen, bomen te planten, straten aan te leggen. ’s Nachts houdt hij in dagboeken bij hoe de wegen zijn van gestorven gemeenteleden. Een burger van twee werelden. Na negen jaar bemerkt hij een veel grotere distantie tot haar. Is zijn vrouw in een andere fase beland? Rudolf Steiner zegt hierover: ‘Na een geest-jaar – dat is de tijd die een gestorvene in het zielenrijk moet doorbrengen – wordt de verbinding die er tot dan toe bestond met de zielenwereld tot een verbinding met de geest-wereld’.

Als ons leven 90 jaar heeft geduurd, zal de periode in het zielenrijk, het kamaloka, ongebeer 30 jaar duren. De gestorvene wordt wijs, zijn zieleroerselen spelen geen rol meer, het zielelichaam wordt afgelegd. Alleen het eigenlijke wezen blijft voortbestaan. Concrete aanknopingspunten uit het voorbije leven werken nu niet meer. De gestorvene heeft ander voedsel nodig. In deze fase doet het er niet meer toe of degene die contact zoekt een bekende is. Het contact hangt ervan af of ik in staat ben mij onzelfzuchtig in het leven van de ander te verplaatsen.

Doorslaggevend lijkt dat we kunnen aanleunen tegen gestorvenen die inmiddels wijs zijn geworden. Hun inzichten hebben we nodig om houdbare besluiten te nemen. Als we zo de verbinding cultiveren kan dat heel productief zijn. We kunnen gestorvenen helpen door het voorlezen van spirituele gedachten, doorvoeld door kleurige gevoelens, die voor hen voedend zijn. Onze tijd is vermoedelijk de eerste waarin de gestorvenen aan lege tafels zitten. Nodig is het voortzetten van hun impulsen op aarde. Rudolf Steiner zei:’ Iedere nacht zijn ze om ons heen, maar wat vinden ze? Huis-tuin-en-keuken-zaken, een akker met distels en doornen. Wij kunnen voor hen een tafel dekken door hen onze geestelijke gedachten te sturen’.

De verbinding met één enkele gestorvene kan soms grote gevolgen hebben. Een voorbeeld uit de Tweede Wereldoorlog, dat zijn oorsprong heeft in de Eerste Wereldoorlog: een Engelse officier, Wellesley Tudor Pole, vecht in de eerste wereldoorlog, in de omgeving van Jeruzalem. Hij heeft een gesprek met zijn strijdmakker. Die zegt tegen hem: ‘Ik zal morgen sterven. Jij blijft in leven en zult een nog grotere oorlog meemaken. Wanneer die tijd komt, denk dan aan ons. Geef ons de mogelijkheid mee te werken. Geef ons iedere dag een ogenblik stilte. De macht van het zwijgen is sterker dan jullie denken. Vergeet ons niet, wanneer die oorlog komt’. Tudor Pole overleeft de oorlog  en gaat terug naar Engeland. Als in 1940 de oorlog uitbreekt komt deze vraag van zijn gestorven strijdmakker hem in herinnering. Hij legt contact met mensen die leiding geven en vertelt zijn verhaal.  Vanaf 26 mei 1940 wordt er bij koninklijk besluit iedere dag om negen uur ’s avonds een minuut stilte gehouden om de doden te herdenken. Drie dagen daarna gebeurt het ‘wonder van Duinkerken’. Een Engels leger van 250.000 man dreigt aan de kust in Frankrijk door de Duitsers ingesloten te worden. Er komt nevel opzetten. Beschermd door de nevel en bij gunstige wind en rustig weer kan dit leger de oversteek over het Kanaal maken. De mensen in het Britse rijk voelen: in die ‘silent minute’ is iets gebeurd. Dat raakt ook de Duitsers. Na de oorlog horen de Engelsen van een veroordeelde Duitse bevelhebber: ‘U had een geheim wapen, dat we niet begrepen. Dat had te maken met het luiden van de klok om negen uur ’s avonds’.
De ‘Big Ben silent minute’ werd 21 jaar lang  elke dag in acht genomen. Van iets wat begon tussen twee mensen kon er regionaal, landelijk en wereldwijd iets groeien van groot belang.

Michael Bauer zei op de avond voordat hij stierf:

‘Wanneer het mogelijk zou zijn, dat de levenden niet meer aan de gestorvenen zouden denken, en wanneer de gestorvenen niet meer aan de geliefde levenden zouden denken, dan zou alle liefde ophouden te bestaan. Maar dat is immers niet mogelijk’.

Geestelijke liefde vormt een brug. Dat is een hoopvol perspectief voor iedereen en voor alle problemen waarvoor we in de wereld staan.

 

Dit is een verslag van een lezing gehouden in Huize Valckenbosch in Zeist.