Een paar jaar geleden bezocht ik de conferentie “Das Leben im Tode” in Dornach. Ik wilde graag meedoen aan een werkgroep over het sterven van kinderen. Maar een soort bijgelovigheid weerhield mij ervan, omdat onze dochter net tweemaal een miskraam had gehad, de tweede keer van de helft van een tweeling. Ik was bang dat, als ik zou gaan, ik als het ware onheil zou afroepen over het kindje dat zij nog droeg. Toch ging ik en daar hoorde ik op een bepaald moment tot mijn verrassing de groepsleidster zeggen, dat zij vaak meemaakte dat tijdens de zwangerschap één helft van een tweeling stierf, soms in zo’n vroeg stadium, dat de moeder het niet eens merkte. En dat zij gedurende de tijd van haar lange ervaring het beeld had gekregen, dat het kindje dat gestorven was alleen een soort geboortehulp was geweest voor het kindje dat nu geboren kon worden en het zonder die ander niet had gered. Het kindje dat zich had teruggetrokken, kon zich nu voorbereiden op zijn eigen volgende incarnatie.
Ik was getroffen, niet alleen om de troost die van die gedachte uitgaat, maar om het bijzondere perspectief dat kan verschijnen, wanneer je ook achter de uiterlijke feiten kunt kijken. Het voelde alsof ik naar deze groep geleid was.